Mijn eerste manuscript geschreven tijdens mijn strijd tegen borstkanker. Zoals de meeste zullen weten werd begin november 2001 bij mij borstkanker geconstateerd. Ik was toen achtendertig jaar, mijn man en ik hadden drie kleine kinderen en niemand in de familie had het! De dag, dat ons dit werd verteld, stortte onze wereld in! Pakjesavond 2001, geen cadeautjes voor mijn kinderen. Mama moest zich melden bij de afdeling radiologie. Een naald met radioactief spul werd in mijn tumor gezet. Man wat deed dat pijn! Daarna moest ik heel lang stil liggen, echt stil liggen. Ik lag onder een grote donkere machine. Met drie man, tekenende men mijn lymfeklieren op mijn huid. En de radioloog liep rond en zei steeds: ‘Laat het niet op het borstbeen zitten, laat het niet op het borstbeen zitten.’ Mijn man vroeg hem: ‘Waarom zegt u dit steeds?’ De radioloog stond stil en ik hoorde hem zeggen: ’Als we niets vinden op het borstbeen dan loopt de andere borst geen gevaar. Ze is nog zo jong, meneer.’ Mijn man zei niets en ik, ik kon hem niet aankijken. Eind december wisten we genoeg, borstbeen was vrij! Op 2 Januari 2002 wensten de verplegers me een gelukkig Nieuwjaar, sommige kregen een rode blos op hun wangen en voelden zich ongemakkelijk. Want had ik een toekomst? En zou het nieuwe jaar mij en hen waar ik van hield, vreugde brengen? Ik weet nog hoe bang ik was. Uren later werd ik wakker met nog maar één borst en geen lymfeklieren in mijn rechterarm. De verpleegster die avonddienst had, vroeg aan me: wil je het zien? Ze hielp me uit bed en zette me voor de spiegel. Ik durfde opeens niet meer te kijken en ze zei: Kijk nu maar je moet het accepteren.’ Met tranen in mijn ogen keek ik naar de andere vrouw in de spiegel. Daarna hielp ze me weer in bed en zei: ‘Dit is niet het einde, dit is het begin, je moet vechten.’ Daar in dat kille ziekenhuisbed heb ik gehuild, totdat ik eindelijk in slaap viel. Dagen erna werd ik naar huis gestuurd om op te knappen voor mijn eerste chemo kuur. Begin februari 2002 werd ik negenendertig jaar, we hebben het sombertjes gevierd, want de dag erna kreeg ik mijn eerste chemo kuur. Toen ik zenuwachtig in de behandelstoel lag, zag ik dat de verpleger binnen kwam. In zijn handen droeg hij een doos. Hij zette deze voor mijn voeten en keek me aan. ‘Zo dame, niet schrikken van de doodskop, we gaan proberen u beter te maken.’ De verpleger deed zijn handschoenen aan en sloot het zakje aan op mijn infuus. Langzaam sijpelde die rotzooi in mijn aderen om het monster in mij, te doden. Zes chemo kuren heb ik gehad. Ben al mijn haren verloren! Mijn smaak en vaak mijn moed! Maar de kwaadheid in mijn lijf zorgde ervoor dat ik vocht als een leeuw! Ik droomde in die tijd veel en opeens was ze er! Ze liet me weten hoe ze heette en bezocht me iedere dag in mijn dromen. Ze vertelde haar verhaal en wat een verhaal! Ik ben achter de computer gekropen en begon haar verhaal op te schrijven, want dat is wat ze wilde. “Claire” heeft me naar oorden gebracht en ze bracht me ook de woorden, haar woorden. “Claire” liet me haar wereld zien. Een wereld waarin ik kon vluchten en daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor. Je kunt zeggen dat ik “Claire” lief heb, zoals ik mijn eigen kinderen en man lief heb.